Vandaag willen we u meenemen in de wereld van de goochelaars. Een hele aparte wereld, waarbij illusie voor waarheid wordt gehouden en waarheid een illusie blijkt te zijn. Met welke methodes een goochelaar ook werkt en hoe gevarieerd hij dat doet, het is hem maar om één ding te doen: Uw aandacht omzetten zijn macht over uw geloofsbereidheid. Een goochelaar heeft alleen succes, indien hij zijn goocheltrucs zó kan presenteren, dat de toeschouwer werkelijk geneigd is te geloven, wat hij ziet. De kunst van de goochelaar is, om de toeschouwer niet te laten ontdekken, dat deze slechts naar een illusie kijkt. Zou dat gebeuren, dan is de ‘betovering’ weg en de goochelaar ontmaskerd.
Om dit doel te bereiken maakt de goochelaar gebruik van een aantal instrumenten. En dan hebben wij het niet over de verdwijnkisten of klapspiegels. Oh zeker, die worden weliswaar gebruikt, maar slechts ter onderstreping van iets geheel anders: de onmogelijkheid van de toeschouwer, om de werkelijkheid te kennen. Zolang de toeschouwer niet kan aantonen, hoe de goochelaar werkt, kan de goochelaar zijn praktijken blijven uitvoeren. Maar het gaat dus om die onwetendheid van de toeschouwer in stand te houden. En de goochelaar krijgt dat voor elkaar, zodra hij de toeschouwer kan laten kijken naar iets, waar het in werkelijkheid niet om draait, of waar het niet te zien is. En om dit hier te illustreren nemen we u hier mee naar een dergelijke goocheltruc, waarin het publiek zich verbijsterd afvraagt, hoe de goochelaar dit kan bereiken.
De goochelaar op het toneel toont het publiek 10 enveloppes. In elk van deze enveloppes, zo beweert hij, zit een kaartje met een antwoord op een vraag. Deze enveloppes deelt hij uit aan het publiek. Vervolgens haalt hij een ‘vrijwilliger’ uit het publiek, die steeds een vraag moet bedenken, waarbij de goochelaar het antwoord zal geven en dit bevestigen zal, door de enveloppe met het betreffende antwoord te laten openen. De suggestie, die wordt gewekt is, dat de goochelaar de vraag als ‘magisch’ van tevoren heeft kunnen bedenken (door het lezen van de gedachten van de ‘vrijwilliger’) en de antwoorden in de enveloppes heeft kunnen stoppen. Dan stelt de goochelaar voor, dat hij van de vrijwilliger verwacht, dat deze een ‘onlogische’, dan wel ridicule vraag zal stellen. Zoiets als: Welke stad ligt op 256 km afstand van Rio de Janeiro. Zo’n vraag zie je als publiek niet aankomen. (Maar wat het publiek niet (direct) beseft is, het antwoord ook niet.) Dus de goochelaar geeft op deze vraag het (verzonnen) antwoord: ‘Tobagoga’. Vervolgens wijst hij naar de toeschouwer in de zaal, die de enveloppe moet openmaken. En jawel: op het kaartje staat ‘Tobagoga’. Dat lijkt hartstikke knap, doch de goochelaar heeft de ‘vrijwilliger’ natuurlijk ietwat geïnstrueerd. Hij ‘stuurt’ het type vraag en de ‘vrijwilliger’ bedenkt ter plekke een vraag, (in dit geval een aardrijkskundevraag). Zo gaat de goochelaar ook naar vraag twee en tot ieders verbazing zal ook het tweede antwoord geheel in lijn met de eerste enveloppe, uit de tweede enveloppe naar voren komen. En nu komt het: Nu zou er wel eens een reactie uit de zaal kunnen komen, dat de antwoorden op die vragen misschien niet te controleren zijn door het publiek. Op dat moment stelt de goochelaar aan de ‘vrijwilliger’ voor, om een vraag te stellen, waarbij het antwoord wel bekend mag worden geacht: ‘Hoe heet het zakencentrum van New York’ bijvoorbeeld. Het antwoord weet iedereen: Manhattan. En tot ieders verbazing komt ook dit antwoord juist uit een van de enveloppes. Het publiek raakt nu verward in een aantal gedachtepatronen. De ‘vrijwilliger’ wordt geacht inderdaad ter plekke de vragen te verzinnen. Dat gebeurt ook, behalve bij de Manhattan-vraag en (voor alle zekerheid) nog zo’n bekend-antwoord-vraag. Die vragen zijn de ‘vrijwilliger’ van te voren gemeld. En dienen gesteld te worden, als de goochelaar daar om vraagt. Voor de rest kan het publiek de ‘vrijwilliger’ zelfs helpen met het bedenken van zo’n ridicule vraag! Succes verzekerd, want het publiek kan immers niet bewijzen, dat de ‘vrijwilliger’ zo de hele zaak een tikkeltje helpt voorkoken. “U heeft zelf de vraag helpen bedenken!’ Zolang het antwoord op de vraag een mogelijk juist antwoord is, of door het publiek niet direct te controleren! En mocht het publiek daar toch om vragen, dan zijn daar de twee ‘ingebouwde’ vragen, die het publiek moeten overtuigen, dat hier werkelijk een genie aan het werk is.
De kunst van de geloofwaardigheid wordt hier dus opgebouwd, door absoluut ridicule antwoorden te ‘mengen’ met mogelijk ware antwoorden. Want zou de ‘vrijwilliger’ gevraagd hebben: ‘Welke stad ligt 352 km van Guadalajara’, dan nog zou het antwoord ‘Tobagoga’ geweest zijn. (Het antwoord ligt immers vast). Omdat niemand ter plekke kan bewijzen, dat het antwoord ridicuul is. De suggestie wordt zo gewekt, dat de rest van de antwoorden dan ook wel zal kloppen. En dat krijgt een goochelaar pas echt voor elkaar, als hij uw aandacht kan omzetten in geloofwaardigheid. En die geloofwaardigheid op uw onbenulligheid.
Morgen gaan we kijken, wat en hoeveel de Kerk van goochelaars heeft opgestoken.