Ergens in de Eeuwige Tijd van Liefde moet op zeker moment een Ziel gedacht hebben: ‘Ik trek de Wijde Wereld In’. En vol goede moed hechtte deze Ziel zich aan een klein jongetje, dat op dat moment nog groeiende was in de veilige buik van zijn moeder. En het Zieltje droomde al van groot worden en volwassen. Het dacht na over, hoe het als Ziel gekend wilde zijn in de wereld. Het Zieltje droomde van het vinden van een mensje, dat hem net zo lief zou vinden, als hij haar. En dat ze samen zouden gaan trouwen en een eigen gezin stichten, waarin plaats was voor nog meer Zieltjes, die ook allemaal ‘de Wijde Wereld’ in zouden willen trekken. Het zou allemaal niet vanzelf gaan, zo dacht het Zieltje. Soms komt het tegenslagen tegen, soms nare mensen, die helemaal niet zo aardig tegen hem zouden doen, als hij wilde zijn voor iedereen. Maar het Zieltje zou zich niet laten kennen in deze wereld; als mensen niet aardig tegen hem zouden doen, dan zou hij het ‘stof van zijn voeten vegen’ en doorgaan met Leven, want er was een hoop te Beleven. En als het Zieltje dan oud was geworden van het leven in de Wijde Wereld, dan zou het Zieltje dankbaar zijn voor de Liefde, die hij van de mensen gekregen had en die hij hen ook had kunnen geven. En als de Hemel hem dan zou zeggen: ‘Lieve Ziel, het is mooi geweest. Kom maar naar huis’, dan zou het graag weer loslaten en eenmaal weer terug in de Hemel, aan iedereen, die het maar horen wilde, zijn belevenissen vertellen op zijn toch door de Wijde Wereld. Dat was zijn Droom.
Maar ergens, in juni van dit jaar, kwam het Zieltje huilend terug bij de Hemelpoort. ‘Ben je nu al terug?’ vroegen de andere Zielen. Het Zieltje snikte en brak in zijn Ziel: ‘Ik heb niets gezien van wat ik heb willen doen. Mijn moeder heeft geprobeerd, om me te verzorgen. Ze gaf me een luier van de Lidl en een rompertje van de Primarkt. Maar ik kon haar niet blij maken met mijn Liefde. Ik verloor mijn leven en mijn moeder heeft me toen in een tas gelegd en mij in het water van de Sloterplas gedumpt.’ De Hemel liep uit voor het kleine Zieltje en ontfermde zich over hem. De wereldmensen van de politie hebben alles uit de kast getrokken, om te achterhalen, wie het Zieltje eigenlijk was en of ze ook de moeder konden terugvinden. Tot nu toe zonder resultaat. Het Zieltje snikte huilend: ‘En ik wilde zo graag gekend zijn. Maar ik heb niet eens een naam!’
Vandaag was de begrafenis van het jongetje. Door allerlei lieve handen werd het lichaampje gedragen naar zijn Eerste, zijn Laatste en zijn Definitieve Rustplaats. Niets weet men van dit Zielekind. Nergens kent men hem van. Maar om de lieve kinderziel toch tegemoet te komen, hebben verschillende rechercheurs hem alsnog die naam gegeven, waardoor hij ook in hun Ziel blijft voortleven. Zo is hij toch gekend geweest: Strekeltje Sloterplas.
Rust dan nu maar uit jongetje Strekeltje Sloterplas. Je Ziel is nu veilig bij Ons. En als u dit leest en u bent kerkelijk, ga dan een dezer dagen naar de kerk van uw Ziel en steek een kaarsje op. En als u niet kerkelijk bent, doe dat dan toch maar. Niet voor uzelf, misschien niet eens voor God of Maria. Maar laat Strekeltje zo weten, dat hij bekender en geliefder is geworden, dan hij ooit in zijn dromen had kunnen vermoeden en in zijn korte leventje heeft meegemaakt.