Het ontstaan van de z.g. Bijbelse Canon is een van de meest dramatische periodes geweest voor de Zuiverheid van het Licht. Geschriften, die de Leer van de Kerk en haar tradities onderstreepten werden als ‘legitiem canoniek’ aangemerkt, terwijl andere wat meer Gnostische benaderingen als apocrief werd beschouwd en om die reden (uiteraard) opzij werden gelegd. Tijdens het Concilie van Efeze in 431 werd ook Maria als Moeder van God naar voren geschoven. En er werd ook meteen besloten (‘dogma’) dat Jezus waarlijk God was geweest en waarlijk mens. ‘Een in wezen met de Vader en door wie alles geschapen is.’ Kortom: Men ging zijn eigen lichtbronnen fabriceren.
Augustinus (350-430) verschijnt dan ten tonele en de filosofisch geschoolde uitmuntende prediker, die in zijn jeugd een losbandig leven had geleid, schreef naderhand veel over zonde en verwerping. De eerste Protestantse contouren werden al wat zichtbaar. Augustinus moest niets hebben van de leer van een andere monnik, Pelagius, die het bestaan van de erfzonde ontkende en dat de mens door persoonlijke inspanningen (waarvan die van Jezus natuurlijk de meest aanspreekbare waren) de Hemel zou mogen binnengaan. Maar Augustinus vond in de toenmalige Paus een medestander. Allicht, want als Pelagius gelijk zou hebben, zou dat het meeste werk van de Katholieke Kerk totaal nutteloos maken. En de Katholieke Kerk begon zich wat dat betreft al aardig te ontpoppen als de Rentmeester uit Lucas 13: Werken voor de Heer, maar de eigenbelangen voorop stellen.
Kortom: De Kerk ging een zelf toegekend octrooi op zijn eigen Leer opleggen aan de gelovigen. Het auteursrecht ging naar de Kerk en ook het Alleenvertoningsrecht kwam onder het bewind van de Paus. Kortom: De gelovigen mochten geen andere lichtbronnen meer bekijken, noch aanschaffen.
De middeleeuwen breken aan en in 590 komt Paus Gregorius de Grote op de Heilige Stoel te zitten. Het is aan deze Paus, dat de Kerk het ‘Gregoriaans’ te danken heeft, het voor het eerst op zingbare noten neerschrijven van muziek. Tot heden ten dage wordt dit notenschrift gebruikt tijdens en met Latijnse Gezangen.
In 1054 is het z.g. grote Schisma een feit. De scheiding tussen de Katholieke Kerk van Rome en de Kerk van het Oosten, die Constantinopel als thuishaven had. Allereerst was er een complex theologisch meningsverschil gerezen over het wezen van de Heilige Drieëenheid, in het bijzonder over herkomst en werking van de Heilige Geest. Het komt er in het kort op neer, dat de Roomse versie de Drieëenheid inderdaad als ‘Drie’ zag, terwijl de Oosterse Kerk de stelling hanteerden, dat Jezus door ‘God de Vader’ Zijn Missie kon volbrengen en dat de Heilige Geest derhalve uitging van de Vader. Bovendien kregen de heren ruzie, wie zich de belangrijkste mocht noemen. Rome beschouwde zich, vanwege de claim op Petrus, als het Hoofd van de Patriarchen (de Bisschoppen van Rome, Alexandrië, Antiochië, Constantinopel en Jeruzalem) van de christenkerk, terwijl de Oosterse Kerk die vijf Patriarchen als gelijkwaardig beschouwden. Pas in 1965 werd die ruzie bijgelegd, al bleven de onderlinge verdeeldheid onveranderd. Kortom: De Oosterse kerken begonnen met de fabricage van hun eigen lichtbronnen.
Natuurlijk wilde de Kerk ook graag invloed hebben op de wereldlijke macht. Daar was het immers allemaal mede om begonnen en vanaf de tiende tot de twaalfde eeuw brandden er allerlei conflicten los tussen diverse Pausen en Koningen, Keizers en Admiralen. De geschiedenis spreekt van de ‘Investituurstrijd’. De invloedrijkste Paus die daarna aan de macht kwam, was Innocentius III (foto), een Pauselijk despoot van het kaliber Hitler. Hoewel zijn belangrijke bemoeienis met het oprichten van de Franciscanen en Dominicanen niet onvermeld mag blijven, legde hij met interdicten en andere censuur aan koningen en andere machthebbers op, hoe hij het wilde zien en hield hij ook beruchte Kruistochten, met name de Albigenische Kruistocht tegen de in zijn ogen ketters in het zuiden van Frankrijk (Carcassone en Mon Segur), waarbij hij deze groep (Katharen) tot de laatste man op de brandstapel ter dood liet brengen. Tijdens het vierde Concilie van Lateranen stelde hij in decreten de ‘Transsubstantiatieleer’ als enig juist. Het vergrootte nog meer de macht en aanzien van de Kerk die zij al had. De door de Kerk tijdens de als Heilige Consecratie afgekondigde handelingen konden immers door niemand anders verricht worden, dan door hun eigen priesters. Kortom: De Katholieke Kerk was geen Rentmeester meer. Het was nu zijn eigen Leenheer geworden.
Morgen: Het Westers Schisma, 2 Pausen en opkomst van de Inquisitie.