Omdat de man het besef had, dat hij vooral op zoek moest gaan naar de Stilte, besloot hij niet langs grote steden te reizen. Hij had werkelijk geen idee, waar hij naartoe ging of waar hij zou eindigen. Maar het moest er vooral stil zijn. Zo kwam hij op een goede dag in een groot park. Hij liep langs de bomen en struiken en plotseling zag hij een klein pergolaatje. Behoedzaam liep hij naar binnen en kwam op een klein plekje met alleen een bankje. De rest van de plek was hoog omzoomd. De man besloot te gaan zitten en bedacht, dat het hier heel rustig was. En heel langzaam overviel de man een gevoel van vrede. Weg van zijn verantwoordelijkheden, weg van de zorgen over zijn huis. Weg ook van het heilige ‘moeten’ en weg ook van de vragen in zijn leven. Behalve dan die van Liefde. De man voelde zich op die paar vierkante meter van dat kleine binnenparkje werkelijk gelukkig, omdat hij de rest van de wereld even kon buitensluiten. Was dit nou de Stilte in zijn Ziel, vroeg de man zich af. Als het de Stilte was, waarom had hij het dan niet eerder gevonden en als het niet de Stilte was, waarom voelde het dan zo vredig. Hij dacht aan de vreemdeling, die het allemaal zo mooi kon zeggen. Wat zou die nu zeggen, als die er nu bij was? En de man hoorde de stem van de vreemdeling: ‘De Stilte in je Ziel is de Vrede van je Liefde. De Vrede van je Ziel maakt je Liefde stil.’ ‘Allemachtig!’, dacht de man: ‘Wat een bijzondere beleving!’ En langzaam liet hij de woorden op zich inwerken. En toen hij dacht het te begrijpen, besloot hij op zijn reis steeds een plekje te vinden, dat net zo klein was als dit pieterige tuinplekje. Het voelde goed en het voelde Vredig. Vooral toen hij, telkens wanneer hij het plekje verliet, zich omdraaide en even knielde. En toen hij daaraan gewend was geraakt, knielde hij ook, als hij weer zo’n plekje dacht gevonden te hebben.
Zo trok de man door het land, waarin hij reisde. En als hij wat zag, dat hem interesseerde, dan maakte hij daar aantekeningen van, om die op het geschikte moment in zo’n klein omzoomd plekje te overwegen. En als hij dat deed, dan daalde steeds opnieuw die Vrede in zijn Ziel. Het trof de man elke keer zo diep, dat hij begon uit te kijken naar die momenten, waarop hij zich kon ‘afzonderen’. Eens, toen hij langs een akkerveld liep, terwijl de avond viel, zag hij de ondergaande zon. En voordat hij het goed en wel besefte, stopte hij, draaide zich naar de zon en boog diep. En Vrede en Liefde vervulde de man. Het leek wel, alsof de zon zelf hem persoonlijk bedankte voor zijn groet. Het maakte hem Gelukkig in zijn Ziel, zoals hij in zijn leven niet eerder had ervaren.
Na een heel lange tijd op reis te zijn geweest, zag de man een grote berg opdoemen. En hij besloot, om die berg te beklimmen en als hij dan op de top was aangekomen, zijn reis daar te beëindigen. En zo klom de man dag in dag uit, soms met gemak en andere dagen weer met wat moeite de berg op. Maar iedere avond dankte hij de zon en als hij zijn kleine ‘hoekje’ gevonden had, dan luisterde hij weer naar… Tja, naar wie? Hij hoopte maar, dat het de stem van de vreemdeling was, die hem zo vertrouwd was geworden met zijn bijzondere manieren van doen. En op zekere dag kwam hij boven op de berg. En daar, boven op de top van de berg, onder een klein pergolaatje, zat op een bankje de vreemdeling, die hem had bezocht. Vriendelijk stond de vreemdeling op en begroette de man allerhartelijkst. Even later zaten ze beiden op het bankje en keken over het dal, achter de berg.
‘En?,’ vroeg de vreemdeling: ‘Wat vond je van je reis?’
‘Geweldig mooi!’ antwoordde de man: ‘Ik heb me nimmer zo gelukkig gevoeld als met gedachten aan u en het verlangen naar zo’n hemels mooi tuinplekje.’
‘Weet je dat zeker”, vroeg de vreemdeling: ‘Je was ook gelukkig in jouw wereld van geld en aanzien…’
‘Neen,’ antwoordde de man beslist: ‘Mijn mooiste momenten waren de begroeting van de zon en de Vrede in mijn hart als ik me had losgemaakt van de wereld’.
‘Als je dat werkelijk belangrijker vind, dan het leven, wat je tot nu toe hebt geleid, zou je dan je leven hier en nu kunnen loslaten?’
‘Ja’, antwoordde de man: ‘De Vrede in mijn Ziel maakte werkelijk zorgen om Liefde stil. En de Stilte in mijn Ziel gaf me vrede, zoals de wereld die niet kent.’
De vreemdeling knikte vriendelijk, stond op en sprak: ‘Volg mij dan en laat je keuzes voortaan door de Stilte in je Ziel bepalen.’
En zo vertrokken de man en de vreemdeling weg uit het leven van de man. En de vreemdeling leerde de man alles, wat de man maar wilde en kon leren over Liefde, Ziel, Waarheid, Leven, Dood en Hemel. En de lessen van de vreemdeling waren zó boeiend en de Liefde was zó intens in de Stilte van de Ziel, dat de tijd nauwelijks nog vat had op het Geluk van de man en als vanzelf en uiteindelijk eeuwigheid werd.
Op zekere dag vroeg de man aan de vreemdeling: ‘Heer, we delen lief en leed met elkaar en ik heb zoveel van u geleerd. Toch ken ik uw naam nog altijd niet…’
‘Is dat belangrijk?’ vroeg de vreemdeling vriendelijk.
‘Tja,…’ De man haalde zijn schouders op: ‘Maar als het dan niet zo belangrijk is, hoe zal ik u dan mogen noemen?’
De vreemdeling stond op en terwijl hij de man recht aankeek, gaf hij hem het ontroerende mooiste antwoord, dat de man maar kon bedenken:
‘Noem mij dan maar Jonathan.’