Hierbij het vervolg op de recensie van het boek ‘Maria Magdane, Myth and Methaphore’ van de Britse kunsthistorica Susan Haskins. (Uitg. HarperCollins London. Importeur Nilsson en Lamm, Amsterdam. 518 blz.) De recensie is van Ton Crijnen en gepubliceerd in het dagblad Trouw (De Verdieping) op 1 april 1994:
Haskins constateert dat de door William Phipps en anderen, onderwie Maarten Luther en de hedendaagse feministische theologe Elisabeth Moltmann-Wendell, gesuggereerde liefdes- c.q. huwelijksrelatie tussen Maria Magdalena en Jezus elke bijbelse onderbouwing mist. De liefdesband tussen beiden, waarvan gnostische evangelies als dat van Maria en van Filippus melding maken, is niet van fysieke maar van puur mystieke aard. Maria Magdalena fungeert er als de meest intieme en hoogste ingewijde in het mysterie van Christus.
Na diens opstanding en ten hemel opneming verdwijnt Maria Magdalena uit het bijbels zicht. Reden voor Gregorius van Tours (538-594) haar te laten sterven in Efeze waar ze met ‘haar verloofde’ Johannes de Evangelist zou hebben gewoond. Latere middeleeuwse legendes situeerden Maria Magdalena in de Provence waar ze samen met ‘zuster’ Martha en ‘broer’ Lazarus en ‘de beide andere Maria’s’ (van Jacobus en Salome) in een stuurloze boot zou zijn aangespoeld.
Er ontstond in Frankrijk een ware Magdalena-cultus, eerst (1050-1279) rond de abdij van Vezelay in Bourgondie die beweerde haar relieken te bezitten, en later rond het klooster van St. Maxim in de Provence dat met succes de claim overnam. Overigens was ze ook in andere Europese landen, onder andere Duitsland, Italie en Engeland, zeer populair en werd haar feestdag, 22 juni, groots gevierd.
Het feit dat Maria Magdalena door boze geesten was bezeten, vormde een bron van speculaties onder de vroeg-christelijke exegeten. Het werd gezien als bewijs van haar zondigheid en als een bevestiging van haar prostituee-zijn. Maar Susan Haskins wijst erop dat in het Nieuwe Testament bezetenheid nergens synoniem is met zondigheid. Het lijkt daarom veel aannemelijker dat haar kwaal van psychologisch aard was, “een hevige en chronische zenuwaandoening”. Ook kan het er op duiden dat ze aan epilepsie leed.
En nu we toch aan het demystificeren zijn: In geen van de vier canonieke evangelies noch in de apocriefe varianten wordt Maria Magdalena met prostitutie of huwelijksontrouw in verband gebracht. Deze hardnekkige verdraaiing – in het Engels heetten huizen voor bekeerde prostituees eeuwenlang magdalens en in het Duits sprak men van Magdalenenstifter – berust uitsluitend op een verkeerde lezing van de Schrift.
Daarbij koppelde men drie verschillende nieuwtestamentische vrouwenfiguren ten onrechte aan elkaar tot een persoon.
De Maria Magdalena van Lucas 8, de berouwvolle prostituee die in Lucas 7 Jezus’ voeten zalft in het huis van Simon de Farizeeer en Maria van Bethanie, zuster van Lazarus, die in Johannes 12 dezelfde handeling verricht, zijn in het Westen sinds paus Gregorius de Grote (590-604) tot een en dezelfde samengesmolten: Maria Magdalena, de bekeerde hoer.
(Soms heeft men ook de overspelige vrouw, die in Johannes 8 door Christus wordt gered met de woorden ‘wie van u nooit verkeerd heeft gedaan, mag de eerste steen gooien’, met de persoon van Maria Magdalena geidentificeerd).
Toen in de zestiende eeuw de Franse katholieke theoloog Jacques Lefevre d’Etaples als eerste in WestEuropa de koppeling ter discussie stelde werd hij daarvoor prompt geexcommuniceerd. Calvijn beweerde later hetzelfde.
Het duurde tot 1969 voordat de rooms-katholieke kerk de persoonsvermenging ongedaan maakte en Maria Magdalena als prominente volgelinge van Jezus erkende. Weer acht jaar later werden de epitheta Maria Penitens (boetvaardige Maria) en magna peccatrix (grote zondares) uit het Romeins brevier geschrapt waarmee de rehabilitatie van Maria Magdalena voltooid was. De oosterse kerken hebben steeds de juiste uitleg van de grote Origines (185-251) gevolgd.
morgen deel 3