Er was een tijd, dat in het land van Judea het Joodse Geloof nauw verbonden was aan het Joodse volk. Niet dat daar een eenheid over bestond. Denk maar niet, dat het hebben van geloofsverschillen iets is van de laatste 400 jaar. In hoofdzaak waren er twee stromingen, de farizeeën en de sadduceeën. Beiden hadden zo hun opvattingen over Hellenisme, leven met de Wet van Mozes, het Hogepriesterschap en de manier van regeren. Het verschil tussen farizeeën en sadduceeën lag ook in hun ‘geaardheid’. Farizeeën identificeerden zich met ‘Jan Modaal’, terwijl de sadduceeën bij de partij hoorden, die zich met de ‘Elite’ bezighield. Overigens bestonden er onder de farizeeën diverse richtingen, van liberaal tot conservatief (zo was Gamaliël, die Paulus had onderwezen, een leider van de liberale richting binnen de farizeeën). Farizeeën geloofden in engelen, geesten, opstanding uit de dood en het laatste oordeel. Hoewel aanhangers van de voorzienigheid Gods, geloofden zij wel in de vrije keuzes die de mens in zijn/haar leven moest maken. Hun leer was consequent, hun opvattingen voor die tijd zeker wel progressief te noemen.
Wie de Evangeliën er op naslaat, leest dat de schrijver van het Mattheus-Evangelie weinig ophad met de farizeeën: Negatief en extreem ‘wetmatig’. Het laat zich verklaren door het feit, dat er al een scheuring was tussen christendom en jodendom en deze schrijver lid was van de ‘christelijke kant’. Tja, dan fik je de tegenstander gewoon af. (De Katholieke Kerk heeft in de eeuwen daarna dit vaak genoeg letterlijk gedaan.) In het Lucas-Evangelie valt het met die negativiteit wel mee. Hier nodigen farizeeën Jezus zelfs bij hen thuis, om met Hem van gedachten te wisselen en Nicodemus, zelf overste van de Joden, wordt zelfs Zijn volgeling. Ook Paulus is een zoon van een farizeeër en hij verklaart zelf ook farizeeër te zijn. Alleen op die wetmatigheid is hij tegen.
De Weg, die Jezus in dat Joodse geloof insloeg, bracht de gevestigde religieuze orde regelmatig tot wanhoop. Hij overtrad allerlei Joodse regels en regelgeving en had lak aan de wetmatigheid, die het Joodse geloof aan naastenliefde bond. Daarbij liet Hij duidelijk merken, dat Hij een Goddelijke Oorsprong bezat. Op een vraag van een van Zijn toehoorders, hoe men die Relatie tussen Hem en die Goddelijke Oorsprong moest beschouwen, antwoordde Hij: ‘Als die tussen vader en zoon.’ En dat was voor Joodse begrippen overduidelijk. In die context dient men de benaming: ‘Zoon van God’ te beschouwen.
Jezus had daarbij een Taak te vervullen, die zich uitte in Zijn Woorden, parabels, handelingen en wonderen: De mens opnieuw verzoenen met God. Daartoe moest Hij als mens een onvoorwaardelijke Liefde tonen aan God en zich nimmer laten verleiden tot een breuk met de Oorsprong van Zijn Taak. Zelfs als dat de dood aan het kruis tot gevolg zou hebben, dan nog zou Hij die weg gegaan zijn. Het moest en zou bewezen en volbracht worden, dat de mens in staat is, Gods Liefde weer waardig te worden. De woorden over naastenliefde zijn stuk voor stuk getuigenissen van die onvoorwaardelijke toewijding. Nergens sprak hij: ‘Doe mij na’, maar ‘Doe als Ik’. En daar zit een wereld van verschil tussen.
Omdat Jezus het Joodse Geloof wilde ‘vernieuwen’ en de oude Joodse wetten, die werden geleefd ‘omdat het nu eenmaal zo moest’, een nieuwe impuls wilde geven, door te stellen, dat de mens in eigen Ziel de keuze moest maken in Liefde en niet in wetmatigheid te handelen. Een breuk met het Joodse geloof was het gevolg en men kan Jezus dus beschouwen als de Grondlegger van het ‘Joods-Protestantisme’. Zijn volgelingen hebben Zijn Visie verder uitgebouwd en dat alles in de lijn van zelfreflectie van en in de eigen Ziel. Het bracht uiteraard best veel verwarring, vooral omdat de Joodse gelovigen nogal gewend waren aan die strakke wetgeving. En dus ook grote moeite hadden, het ineens zelf te mogen zeggen.
Paulus heeft in zijn brieven geprobeerd op prangende praktijkvragen met hier en daar met tegenzin een ‘wetistisch’ antwoord te geven en dat stelsel is naderhand overgenomen door diegenen, die deze oorspronkelijk Joods-Protestantse Kerk successievelijk ontdeden van haar Joodse gebruiken en oorsprong en er een Grieks-Romeinse traditie voor in de plaats zetten. Het Koninkrijk van Jezus en zijn religie, die ‘niet van deze wereld was’, werd in de loop der eeuwen langzamerhand verminkt tot dat, wat het vanaf 325 na Christus is geworden: De Katholieke Kerk. Men mag rustig stellen, dat vanaf dat jaar en met instemming van de besluitvoering op het Concilie van Nicea, deze ‘Joods-Protestantse’ Kerk van Jezus in haar zuiverste en oorspronkelijke vorm voorgoed is opgehouden te bestaan.